A
Domein van de ICF waarbij onderdelen van iemands handelen worden beschreven. De negatieve equivalent hiervan is Beperkingen. Voorbeelden zijn lopen, traplopen en opstaan.
Een score op een meetinstrument die het omslagpunt is van normaal naar afwijkend. Het kan worden bepaald door de verdeling van het testresultaat in een populatie van normale individuen. Ook kunnen testkarakteristieken worden bepaald voor een reeks afkapwaarden. Het resultaat hiervan wordt weergegeven in een ROC curve , waarin sensitiviteit en specificiteit voor een reeks afkapwaarden tegen elkaar worden uitgezet.
De afspraken die met de patiënt zijn gemaakt aan het eind van een behandelepisode, worden vastgelegd (bijvoorbeeld een verwijzing voor groepsbehandeling). Afspraken kunnen ook betreffen: adviezen, leefregels en huiswerkoefeningen die aan de patiënt worden meegegeven aan het einde van de behandelepisode.
Een aspect van reproduceerbaarheid en het vermogen om bij herhaalde metingen precies dezelfde uitkomst te verkrijgen. Hierbij is de meetfout van belang, deze dient zo klein mogelijk te zijn. De vraag die bij overeenkomst gesteld wordt; Is de gemeten verandering groter dan de meetfout (ruis)?
Een database waarin gegevens staan geregistreerd van zorgverleners. Deze registratie omvat, naast de algemene persoons- en praktijkinformatie, ook gegevens die van belang zijn voor de communicatie tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars, met name over declaraties. AGB wordt beheerd door Vektis.
Algemene gegevens van de patient in Abakus bestaan uit persoonlijke gegevens (N.A.W. gegevens, zorgverzekering- en huisartsgegevens) en de medische voorgeschiedenis.
Domein van de ICF waarbij de positie, aanwezigheid, vorm en continuïteit van onderdelen van het menselijk lichaam worden beschreven. Tot de onderdelen van het menselijk organisme worden gerekend lichaamsdelen, orgaanstelsels, organen en onderdelen van organen. De negatieve equivalent hiervan is Stoornissen.
De gegevens over zorg van andere zorgverleners die direct of indirect in relatie staan tot het huidige gezondheidsprobleem, zorg van andere paramedici, de thuiszorg of het algemeen maatschappelijk werk, en in dit verband eerder verleende zorg (zowel eerder verleende fysiotherapeutische als andere eerder verleende zorg).
De medische zorg die de patiënt heeft of heeft gehad, wordt vastgelegd bij de medische (voor)geschiedenis.
Een maat voor het onderscheidend vermogen van een meetinstrument; kan het instrument onderscheid maken tussen patiënten die verbeterd zijn en patiënten die niet verbeterd zijn. De AUC is de oppervlakte onder de ROC-curve.
B
In het behandelplan worden behandeldoelen opgesteld, deze zijn te verdelen in het beoogd eindresultaat/hoofddoel en subdoelen. De doelen moeten SMART worden geformuleerd.
Periode van aanmelding (via DTF of verwijzing) tot afsluiting van een bepaald behandelproces.
Meerdere perioden van aanmelding (via DTF of verwijzing) tot afsluiting van een bepaald behandelproces.
In samenspraak met de patiënt of diens vertegenwoordiger en eventueel andere disciplines wordt een behandel- of zorgplan opgesteld. De behandeling wordt in het behandelplan nauwkeurig omschreven, zowel als geheugensteun, als ten behoeve van de overdracht van gegevens aan derden. Hierin worden de SMART geformuleerde behandeldoelen beschreven.
Gegevens betreffende eventuele afwijkingen in het natuurlijk beloop (herstel). Dit zowel wat betreft tijdsduur als symptomen van de belangrijkste functioneringsproblemen van de patiënt tot nu toe. Zie ook Klachtbeloop.
Domein van de ICF waarbij problemen in onderdelen van iemands handelen worden beschreven. De positieve equivalent hiervan is Activiteiten. Voorbeelden zijn problemen met lopen, traplopen en opstaan.
Betrouwbaarheid is een aspect van reproduceerbaarheid. Het is het vermogen om personen van elkaar te onderscheiden op bepaalde kenmerken. Hierbij is de relatieve meetfout van belang. De vraag die bij betrouwbaarheid gesteld wordt is: hoe goed kunnen patiënten van elkaar onderscheiden worden, ondanks de relatieve meetfout?
Een maat om betrouwbaarheid te meten is de IntraclassCorrelatieCoëfficiënt (ICC). Voor het bepalen van betrouwbaarheid van ordinale schalen is de Kappa het meest geschikt.
Indien aanwezig worden veranderingen vastgelegd die in de loop van de behandeling optreden. Het kan zijn dat hierbij het behandelplan moet worden bijgesteld. Als er sprake is van bijstellingen dient u het behandeplan op te slaan als officiele bijstelling.
Uniek en persoonsgebonden nummer. Iedereen die bij een gemeente staat ingeschreven heeft een BSN. In Abakus staat het BSN nummer onder het UIN vermeld.
C
Een begrippenkader ten behoeve van het beschrijven van het handelen van therapeuten zowel bij het onderzoeken van de patiënt/cliënt als bij het behandelen (d.w.z. bij de zorgverlening).
Een begrippenkader ten behoeve van het beschrijven van het handelen van therapeuten zowel bij het onderzoeken van de patiënt/cliënt als bij het behandelen (d.w.z. bij de zorgverlening).
Hier noteert de fysiotherapeut het antwoord op de consultvraag.
Hier worden de resultaten van de screening op pluis/niet-pluis en of er indicatie is voor verder onderzoek vastgelegd. Zie ook Screenen en Screening op ‘pluis’ of ‘niet pluis’.
Een vorm van validiteit die beoordeelt of het meetinstrument overeenkomt met de theorie (het construct) waarop dit meetinstrument gebaseerd is. De uitkomsten van het te onderzoeken meetinstrument worden vergeleken met de uitkomsten van meetinstrumenten die ongeveer hetzelfde construct meten.
Bij fysiotherapeutische consultatie wordt de consultvraag vastgelegd.
Een vorm van validiteit dat beoordeelt of het meetinstrument alle aspecten meet van het concept. Is het meetinstrument representatief voor het te meten kenmerk?
Een functionaliteit waarmee personen met een VECOZO certificaat kunnen controleren of en hoe iemand verzekerd is bij één van de aangesloten zorgverzekeraars.
De manier waarop de patiënt omgaat met zijn/haar klachten.
Een maat voor de samenhang tussen twee variabelen.
Een maat voor de correlatie. Bij metingen op intervalschaal wordt de Pearson’s r of de Pearson gebruikt. Bij metingen op ordinale schaal wordt de Spearman’s rho of Spearman’s r gebruikt. De correlatiecoëfficiënt geeft aan in hoeverre er een rechtlijnig verband bestaat tussen twee metingen of meetinstrumenten. De waarde van deze correlatiecoëfficiënt ligt tussen de -1 en +1. Hoe dichter de waarde bij 1 (of -1) ligt, des te hoger de correlatiecoëfficiënt. Bij een perfecte samenhang, liggen alle punten op een rechte lijn en is de correlatie 1 (of -1).
Een functionaliteit waarmee personen met een VECOZO certificaat kunnen controleren of en hoe iemand verzekerd is bij één van de aangesloten zorgverzekeraars.
De CQ index is een vragenlijst waarmee klantervaringen kunnen worden gemeten.
Een vorm van validiteit die beoordeelt in hoeverre de uitkomsten van het meetinstrument overeenkomen met de uitkomsten van een erkend en valide meetinstrument (gouden standaard).
De Cronbach’s alpha meet de interne consistentie en geeft een soort gemiddelde correlatie weer tussen alle items in een schaal. De Cronbach’s alpha heeft een waarde tussen 0 en 1 waarbij geldt dat een hogere Cronbach’s alpha een hogere interne consistentie weerspiegelt.
D
Een diagnosecode is samengesteld uit 4 cijfers die respectievelijk de volgende betekenis vertegenwoordigen:
1. Lichaamslokalisatie
2. Subgroep lichaamslokalisatie
3. Pathologie
4. Subgroep pathologie
Een diagnosecode is samengesteld uit 4 cijfers die respectievelijk de volgende betekenis vertegenwoordigen:
1. Lichaamslokalisatie
2. Subgroep lichaamslokalisatie
3. Pathologie
4. Subgroep pathologie
Meetinstrumenten die in staat zijn om het verschil te maken tussen ziek en niet ziek, aandoening of geen aandoening, pathologie of geen pathologie. Het meetinstrument heeft een discriminerend vermogen. Door middel van sensitiviteit, specificiteit, positief voorspellende waarde en negatief voorspellende waarde kan een waarde aan het diagnostisch meetinstrument worden gegeven.
Dit betekent dat de patiënt rechtstreeks, zonder verwijsbrief van de huisarts, naar de fysiotherapeut kan komen. Dit is mogelijk sinds 1 januari 2006.
Onder Domein wordt vastgelegd op welk ICF domein het subdoel betrekking heeft: ctiviteiten en participatie, Functies, Externe factoren, Persoonlijke factoren.
E
De vastlegging van eerdere ziekten/aandoeningen is een onderdeel van de medische (voor)geschiedenis. Hier worden de doorgemaakte of reeds vroeger opgedane ziekten/aandoeningen vastgelegd, voor zover relevant voor de huidige gezondheidstoestand c.q. de fysiotherapeutische zorg.
De gemiddelde verandering in een groep wordt gedeeld door de standaarddeviatie van de baselinescore van die groep. Het is vooral een maat voor de grootte van de verandering in de hele groep.
Hiermee geeft de fysiotherapeut aan wat hij nastreeft met de fysiotherapeutische behandelepisode als geheel. Het doel moet SMART worden geformuleerd.
Het elektronisch patiëntendossier (EPD) is een software- of web-toepassing waarin medische patiëntengegevens in digitale vorm bewaard en beschikbaar gemaakt worden. Het doel van een EPD is het huidige of toekomstige zorgproces rondom een patiënt te ondersteunen.
De meeste EPD-systemen bevatten de patiëntengegevens afkomstig van één enkele organisatie (of organisatiedeel), bijvoorbeeld een fysiotherapiepraktijk. Sommige EPD's bevatten de patiëntengegevens afkomstig uit een regio of een land. Een voorbeeld is het Nederlandse initiatief tot het vormen van een landelijk EPD.
Meetinstrumenten die worden gebruikt om het effect van een behandeling te evalueren. Het is van belang dat een dergelijk meetinstrument klinisch relevante veranderingen (verbeteringen of verslechteringen) kan meten in de gezondheidstoestand van de patiënt.
Domein van de ICF waarbij iemands fysieke en sociale omgeving (externe invloeden op het functioneren) wordt beschreven. De factoren bevinden zich buiten het individu, en kunnen een positieve of negatieve invloed hebben op de participatie van het individu als lid van de samenleving, op het uitvoeren van activiteiten van het individu of op de functies en anatomische eigenschappen van diens organisme. Voorbeelden zijn de woning, de werkplek/de school en medicijngebruik.
F
Een vorm van validiteit dat beoordeelt of het meetinstrument op het eerste gezicht meet wat het beoogt te meten.
De vastlegging van familiaire ziekten/aandoeningen is een onderdeel van de medische (voor)geschiedenis. Bij sommige ziekten/aandoeningen is het van belang te bepalen of er sprake is van een erfelijke of familiaire aanleg.
Domein van de ICF waarbij fysiologische en mentale eigenschappen van het menselijk organisme worden beschreven. Voorbeelden zijn pijn, spierkracht, mobiliteit.
Een beroepsspecifiek oordeel van de fysiotherapeut over het gezondheidsprofiel van de patiënt, als basis voor het – in samenspraak met de patiënt (of betrokkene(n)) – op te stellen behandelplan. Hierin behoort te worden opgenomen:
1) Functioneringsproblemen in termen van beperkingen, participatie-problemen en stoornissen. Het gaat hier om de meest kenmerkende en voor de behandeling meest relevante beperkingen, participatieproblemen en stoornissen. Geadviseerd wordt het aantal per categorie beperkt te houden;
2) Lokalisatie stoornissen;
3) Ernst functioneringsproblemen;
4) Onderliggende medische factoren;
5) Onderliggende externe factoren;
6) Onderliggende persoonlijke factoren;
7) Beloop tot nu toe;
8) Verwacht herstel.
G
De hulpmiddelen die de patiënt gebruikt in relatie tot het huidige gezondheidsprobleem, zoals zwachtels, loophulpmiddelen, rolstoel of aangepast vervoer.
Het gemiddelde wordt berekend door alle scores waarvan men het gemiddelde wil berekenen bij elkaar op te tellen en dit totaal te delen door het totale aantal scores.
Hier wordt de aard van de gekozen fysiotherapeutische verrichtingen (het begeleiden, sturen/oefenen, fysische therapie in engere zin en manuele verrichtingen) en expliciet gegevens over informatie/adviezen die worden verstrekt aan de patiënt, dan wel aan (een) direct betrokkene(n) vastgelegd.
De achternaam zoals die geregistreerd staat in het geboorteregister van de GBA (ook wel meisjesnaam of geboortenaam genoemd).
Een meetinstrument dat precies (met 100% zekerheid) meet wat men wil meten. Zie ook criterium validiteit.
H
Een van de filters die u in de patiëntenlijst kan aanvinken. Als u deze optie aanvinkt, worden alleen de patiënten getoond waarvan u de hoofdbehandelaar bent.
Hiermee geeft de fysiotherapeut aan wat hij nastreeft met de fysiotherapeutische behandelepisode als geheel. Het doel moet SMART worden geformuleerd.
Een omschrijving van de vraag om hulp van de patiënt.
I
Één van de filters die u in de patiëntenlijst kunt aanvinken. Het zijn patiënten die op dit moment in behandeling zijn.
Wanneer de fysiotherapeut concludeert, op basis van de interpretatie van de voorliggende gegevens, dat fysiotherapie voor de gezondheidsproblemen van de patiënt zinvol is, dan is er een indicatie voor fysiotherapie. Er wordt dan doorgegaan naar het behandelplan.
Wanneer de fysiotherapeut concludeert dat fysiotherapie niet zinvol is, noteert hij ‘geen indicatie voor fysiotherapie’ en gaat hij verder met het afsluiten van de behandelepisode.
Wanneer onvoldoende informatie beschikbaar is om te komen tot een diagnose/conclusie of een indicatie, kan de fysiotherapeut de patiënt terugsturen naar de verwijzer voor aanvullend onderzoek, dan wel zelf aanvullende informatie verzamelen via anamnese en/of onderzoek. De beslissing of er sprake is van een indicatie voor fysiotherapie wordt dan uitgesteld tot er wel voldoende informatie beschikbaar is.
Een vorm van validiteit dat beoordeelt of het meetinstrument alle aspecten meet van het concept. Is het meetinstrument representatief voor het te meten kenmerk?
Een vorm van reproduceerbaarheid. Twee beoordelaars komen onafhankelijk van elkaar bij herhaling van een meting bij dezelfde personen steeds tot dezelfde uitkomsten.
Classificatiesysteem aan de hand waarvan de gezondheidstoestand (de domeinen functies en anatomische eigenschappen , activiteiten en participatie en de daaraan gerelateerde aspecten (de domeinen externe factoren en persoonlijke factoren) van welzijn beschreven kan worden.
Een maat om na te gaan in hoeverre items in een meetinstrument onderling met elkaar correleren. Het is daarom alleen een relevante meeteigenschap voor meetinstrumenten die uit verschillende items bestaan die allemaal hetzelfde beogen te meten.
Interne consistentie kan op meerdere (statistische) manieren worden berekend. Cronbach’s alpha is de meest gebruikte maat.
De intervalschaal bestaat uit categorieën waarbij de volgorde belangrijk is en de afstanden tussen de categorieën gelijk zijn. Een voorbeeld is een meetinstrument voor temperatuur; het verschil tussen 36 en 37 graden is even groot als het verschil tussen 34 en 35 graden.
Een vorm van reproduceerbaarheid. Eén beoordelaar komt bij herhaling van een meting bij dezelfde personen steeds tot dezelfde uitkomsten.
Een methode om de betrouwbaarheid te meten. De ICC kan een waarde aannemen tussen 0 en 1. Hoe dichter de waarde bij 1 ligt, des te hoger de betrouwbaarheid.
K
Een methode om de betrouwbaarheid te meten en een maat voor de intrabeoordelaarsovereenkomst of interbeoordelaarsovereenkomst. De Kappa heeft een waarde tussen 0 en 1. Hier geldt dat een hogere Kappa een hogere overeenkomst weerspiegelt.
Gegevens die betrekking hebben op veranderingen in de functioneringsproblemen van de patiënt tijdens de behandelepisode. Ook het niet veranderen van het functioneren is relevante informatie. Zie ook Beloop tot nu toe.
Wanneer de meetfout kleiner is dan de minimale verandering in score op het meetinstrument. Dit wordt ook wel de Minimal Important Change genoemd.
Een systematisch ontwikkelde, vanaf centraal niveau geformuleerde leidraad, die door deskundigen is opgesteld en is gericht op de inhoud van het methodisch fysiotherapeutisch handelen bij bepaalde gezondheidsproblemen en op (organisatorische) aspecten die met de beroepsuitoefening te maken hebben.
Kenmerken die worden beschreven die geen getalsmatige betekenis hebben. Kwalitatieve kenmerken kunnen gemeten worden op nominale schaal en ordinale schaal.
Kenmerken die worden uitgedrukt in getallen. Kwantitatieve kenmerken kunnen worden gemeten op intervalschaal en ratioschaal.
L
Het Landelijk elektronisch patiëntendossier is "een verzamelterm voor ICT-toepassingen ter ondersteuning van zorgverlening, preventie, medisch onderzoek en zorglogistiek" (jaarverslag Nictiz 2007). Er is hierbij geen sprake van een landelijke database van patiënteninformatie. Zorgverleners kunnen straks via een landelijk schakelpunt (LSP) relevante patiënteninformatie opvragen uit de EPD’s van andere zorgverleners.
Het landelijk schakelpunt (LSP) wordt het centrale knooppunt voor de landelijke uitwisseling van patiëntgegevens tussen zorgaanbieders in Nederland. Zie ook Landelijk EPD.
Één van de filters die u in de patiëntenlijst kunt aanvinken. Het zijn patiënten met open behandeling waarin afgelopen 2 maanden niet in het dossier is gewerkt (deze filter werkt alleen als ook de filter “In behandeling” staat aangevinkt). Deze patiënten worden door het systeem automatisch onder Latent gezet.
Hier worden onder meer de voedings- en bewegingsgewoonten vastgelegd.
De limits of agreement is een maat voor overeenkomst. Het wordt bepaald door in een figuur (een Bland en Altman plot) het gemiddelde tussen twee herhaalde metingen uiteen te zetten tegen het verschil van de twee metingen. Het gemiddelde verschil geeft de systematische meetfout (d) weer. In 95% van de verschillen tussen de twee metingen zal altijd liggen tussen de d-1,96 x SD en d+1,96 x SD. De SD is de standaarddeviatie van de verschillen tussen de twee metingen en geeft de niet-systematische (toevallige) meetfout weer. Alleen veranderingen in de score die buiten de limits of agreement vallen, kunnen worden gezien als “echte” veranderingen.
Geeft de validiteit over langere tijd aan: hoe goed corresponderen veranderingsscores in de tijd met de echte voor- en achteruitgang. Een vorm van longitudinale validiteit is responisiviteit.
M
Hier wordt de mate (waar van toepassing met meetinstrument en score waar naartoe wordt gewerkt) waarin het behandeldoel behaald moet zijn vastgelegd. Het is een onderdeel van het SMART formuleren van een doel.
De middelste waarde van de scores op een ordinale schaal als deze scores geordend worden van laag naar hoog.
De vastlegging van medicatie is een onderdeel van de medische (voor)geschiedenis. Hier wordt de medicatie die relevant is in het kader van de huidige gezondheidstoestand van de patiënt vastgelegd.
Hier worden de nevenpathologie, eerdere ziekten/aandoeningen, familiaire ziekten/aandoeningen en medicatiegebruik vastgelegd.
De medische verrichtingen worden vastgelegd voor zover relevant voor de huidige gezondheidstoestand. Dit inclusief operaties, diagnostische verrichtingen, zoals röntgenfoto’s, andere therapeutische en/of preventieve verrichtingen, zoals laboratorium- en scopisch onderzoek.
Dit is de ruis; de spreiding van een meetwaarde bij personen bij wie geen echte verandering optreedt.
Hulpmiddel(en) (zoals vragenlijsten en testen) waarmee waarnemingen objectief vastgelegd kunnen worden.
Hulpmiddel(en) (zoals vragenlijsten en testen) waarmee waarnemingen objectief vastgelegd kunnen worden.
Hier wordt het beeld dat de patiënt zelf heeft van de functioneringsproblemen, de oorzaak van deze problemen en de prognose vastgelegd.
Metingen worden met behulp van meetinstrumenten verricht. In Abakus worden in het tabblad metingen de grafieken getoond met daarin de resultaten van de gedane metingen met meetinstrumenten.
De kleinste verandering in score op het dat men klinisch relevant vindt. De meetfout moet altijd kleiner zijn dan de MIC, anders kan een klein, maar relevant verschil niet worden onderscheiden van de meetfout.
De score die het meest voorkomt van alle scores op een nominale schaal.
N
De achterafkans dat een negatieve test ook daadwerkelijk een niet aanwezige aandoening goed diagnosticeert. Zie ook positief voorspellende waarde en diagnostisch meetinstrument.
De vastlegging van nevenpathologie is een onderdeel van de medische (voor)geschiedenis. Hier worden relevante andere ziekten/aandoeningen vastgelegd, voor zover relevant voor de huidige gezondheidstoestand.
De nominale schaal bestaat uit categorieën, waarvan de volgorde onbelangrijk is. Een voorbeeld is een meetinstrument voor geslacht (man of vrouw).
Waarden van gezonde proefpersonen waarmee het meetresultaat vergeleken kan worden.
O
Fysieke metingen of laboratoriumtesten. Een voorbeeld is een bloeddrukmeting.
Metingen waarbij gedrag gestructureerd of ongestructureerd door een waarnemer wordt geobserveerd. Een voorbeeld is de Pain Assessment in Advanced Dementia (Painad) Scale.
De invloed van de aan de functioneringsproblemen van de patiënt ten grondslag liggende, dan wel met deze problemen samenhangende belemmerende en/of bevorderende externe factoren die tijdens de anamnese of het onderzoek in kaart zijn gebracht, zoals:
1) Omgevingsinvloeden (zoals gezinssituatie en werksituatie);
2) Beschikbaarheid van adequate hulpmiddelen en aanpassingen in de omgeving.
De aan de functioneringsproblemen van de patiënt ten grondslag liggende, dan wel met deze problemen samenhangende medische factoren, zoals ziekten/aandoeningen/syndromen, operaties en medicamenten. Deze kunnen deel uitmaken van de verwijsgegevens, of later op verzoek door de arts verstrekt zijn, of tijdens het diagnostisch proces in kaart zijn gebracht.
De invloed van de aan de functioneringsproblemen van de patiënt ten grondslag liggende, dan wel met deze problemen samenhangende belemmerende en/of bevorderende persoonlijke factoren, die tijdens de anamnese of het onderzoek in kaart zijn gebracht, zoals:
1) Fysieke en psychische belasting-belastbaarheid;
2) Ontwikkelingsproblematiek;
leervermogen (met name motorisch leervermogen);
3) Ideeën van de patiënt over gezondheid en ziekte in het algemeen;
4) Ideeën van de patiënt over zijn eigen rol in de ervaren gezondheidsproblemen en de oorzakelijke factoren van die problemen;
5) Vroegere (traumatische) ervaringen met betrekking tot lichaamsbeleving;
6) Omgang met klachten;
7) Motivatie van de patiënt;
8) Leefstijl (zoals bewegings- en voedingsgewoonten).
Hier wordt het niveau van de hoogst voltooide opleiding vastgelegd.
De ordinale schaal bestaat uit categorieën, maar hier is de volgorde wel belangrijk. De categorieën lopen op of af. Een voorbeeld is een meetinstrument voor algemene gezondheid (zeer goed, goed, matig, slecht, zeer slecht).
Een aspect van reproduceerbaarheid en het vermogen om bij herhaalde metingen precies dezelfde uitkomst te verkrijgen. Hierbij is de meetfout van belang, deze dient zo klein mogelijk te zijn. De vraag die bij overeenkomst gesteld wordt; Is de gemeten verandering groter dan de meetfout (ruis)?
P
Domein van de ICF waarbij iemands deelname aan het maatschappelijke leven wordt beschreven. Voorbeelden zijn werk en hobby’s.
Dit is de lijst met patiënten waarbij u actief betrokken bent bij de behandeling.
Gestandaardiseerde methoden om het vermogen tot activiteiten te meten. Een voorbeeld is de Zes-minutenwandeltest (6MWT).
Domein van de ICF waarbij iemands individuele achtergrond (interne invloeden op het functioneren) wordt beschreven. Voorbeelden zijn levensstijl, opleidingsniveau, coping en angst.
De achterafkans dat een positieve test ook daadwerkelijk een aanwezige aandoening goed diagnosticeert. Zie ook negatief voorspellende waarde en diagnostisch meetinstrument.
Meetinstrumenten die de prognose of ziekteverloop van een patiënt kunnen voorspellen.
R
De ratioschaal heeft dezelfde eigenschappen als een intervalschaal, maar heeft ook nog een absoluut nulpunt. Een voorbeeld is een meetinstrument voor gewicht.
Een grafiek waarmee het vermogen van een diagnostisch meetinstrument, om een onderscheid te maken tussen gezonde en zieke personen, wordt weergegeven. De AUC, sensitiviteit en specificiteit kunnen hieruit worden berekend.
Hier wordt vastgelegd op wiens initiatief de behandelepisode wordt beëindigd: door de arts, de patiënt of door de fysiotherapeut en op grond waarvan, bijvoorbeeld om medische (waaronder fysiotherapeutische), financiële of andere redenen.
Waarden waarmee het meetresultaat vergeleken kan worden. Vaak zijn referentiewaarden gemeten bij specifieke groepen, hierbij moet de zorgverlener opletten of de proefpersonen bij de referentiewaarden bepaald zijn, vergelijkbaar zijn met de patiënt bij wie het meetinstrument wordt afgenomen.
Een instrument om de problemen bij het bewegend functioneren en de gezondheidstoestand van patiënten in kaart te brengen. Het RPS-formulier is gebaseerd op de ICF. Het formulier geeft de mogelijkheid de zaken vanuit de patiënt (anamnese) en de bevindingen van de fysiotherapeut (het onderzoek) in één weergave te plaatsen.
De variatie tussen patiënten, welke van belang is bij het bepalen van de betrouwbaarheid van een meetinstrument.
Betrouwbaarheid is een aspect van reproduceerbaarheid. Het is het vermogen om personen van elkaar te onderscheiden op bepaalde kenmerken. Hierbij is de relatieve meetfout van belang. De vraag die bij betrouwbaarheid gesteld wordt is: hoe goed kunnen patiënten van elkaar onderscheiden worden, ondanks de relatieve meetfout?
Een maat om betrouwbaarheid te meten is de IntraclassCorrelatieCoëfficiënt (ICC). Voor het bepalen van betrouwbaarheid van ordinale schalen is de Kappa het meest geschikt.
Het vermogen om bij herhaling van de meting dezelfde uitkomst te verkrijgen. Deze herhaalde meting kan in verschillende situaties plaatsvinden, hierdoor zijn er verschillende vormen van reproduceerbaarheid; interbeoordelaarsovereenkomst, intrabeoordelaarsovereenkomst en test-hertest. Bij reproduceerbaarheid zijn twee aspecten van belang; betrouwbaarheid en overeenkomst. Het doel bepaalt welk aspect van reproduceerbaarheid van belang is; bij een diagnostisch doel is dit de betrouwbaarheid en bij een evaluatief doel de mate van overeenkomst.
Het vermogen van een meetinstrument om veranderingen, die daadwerkelijk optreden, te kunnen meten. In theorie wil dat zeggen dat een responsief meetinstrument klinisch relevante verandering moet kunnen opsporen. Responsiviteit is belangrijk bij het meten van veranderingen en is daarom een belangrijk kwaliteitskenmerk bij evaluatieve meetinstrumenten. Responsiviteit wordt ook wel als de longitudinale validiteit gezien.
(Cluster van) anamnestische of klinische (in tekens en/of symptomen) aanwijzingen die er op duiden dat er een ziekte, aandoening of gebrek aanwezig is, waarvoor eventueel medische expertise noodzakelijk of wenselijk is. Het nagaan van rode vlaggen is een onderdeel van de screening.
De meetfout; de spreiding van een meetwaarde bij personen bij wie geen echte verandering optreedt.
S
Een proces dat de fysiotherapeut leidt tot de beslissing of verder fysiotherapeutisch onderzoek geïndiceerd is. Bij screenen wordt door middel van gerichte vragen, tests of andere diagnostische verrichtingen binnen een beperkte tijd vastgesteld of er al dan niet sprake is van een binnen het competentiegebied van de individuele fysiotherapeut vallend patroon van tekens en/of symptomen.
Een proces dat de fysiotherapeut leidt tot de beslissing of verder fysiotherapeutisch onderzoek geïndiceerd is. Bij screenen wordt door middel van gerichte vragen, tests of andere diagnostische verrichtingen binnen een beperkte tijd vastgesteld of er al dan niet sprake is van een binnen het competentiegebied van de individuele fysiotherapeut vallend patroon van tekens en/of symptomen.
De fysiotherapeut trekt de conclusie ‘pluis’ of ‘niet pluis’ op basis van patroonherkenning (passen de symptomen en tekens in een voor de fysiotherapeut bekend patroon) en op identificatie van eventuele rode vlaggen of alarmsignalen.
Sensitiviteit geeft de gevoeligheid van het (diagnostische) meetinstrument aan: welk percentage van de personen met een bepaalde aandoening (op basis van de gouden standaard) wordt door het meetinstrument (terecht) als “persoon met een bepaalde aandoening” geclassificeerd?
Het kleinste verschil in score dat kan worden onderscheiden van meetfouten. De SDC is gelijk aan de limits of agreement.
De letters uit het SOEP-model staan voor Subjectief, Objectief, Evaluatie en Plan.
Subjectief - De informatie afkomstig van de cliënt zelf -wat zegt deze er zelf over.
Objectief - De directe observatie van de patiënt door de fysiotherapeut en de waarneembaar en objectiveerbare veranderingen t.o.v. de vorige maal.
Evaluatie - De conclusie getrokken uit de subjectieve (S) en objectieve gegevens (O) die de fysiotherapeut heeft verzameld - wat denkt de fysiotherapeut dat er aan de hand is, is dit nog de goede route?
Plan - Het plan dat is uitgevoerd of uitgevoerd moet worden -wat de fysiotherapeut vervolgens gaat doen. En ook, wat is de reactie van de cliënt hierop en hoe moet er verder gehandeld worden.
Hier wordt de school, het vrijwilligerswerk enzovoort vastgelegd.
Specificiteit geeft de precisie van het (diagnostische) meetinstrument aan; welk percentage van de gezonde personen wordt door het meetinstrument (terecht) ook als “gezond” geclassificeerd.
Door middel van het SMART-principe worden de behandeldoelen in het behandelplan zo concreet mogelijk geformuleerd.
1) Specifiek: Het behandeldoel moet eenduidig zijn.
2) Meetbaar: Onder welke (meetbare/observeerbare) voorwaarden of vorm wordt het behandeldoel bereikt, zie ook Maat en getal.
3) Acceptabel: Het behandeldoel moet acceptabel zijn voor therapeut en patiënt.
4) Realistisch: Het behandeldoel moet haalbaar zijn.
5) Tijdsgebonden: Wanneer (in de tijd) moet het behandeldoel bereikt zijn.
Een indicatie van de variatie (verschillen) tussen de patiënten.
Een maat voor spreiding. Het is de gemiddelde afwijking van het gemiddelde.
Een maat voor overeenkomst. Het is de “pure” meetfout bij herhaalde metingen.
Een maat voor responsiviteit. Het is de standaarddeviatie van de verschilscores van een groep.
Domein van de ICF waarbij problemen is de positie, aanwezigheid, vorm en continuïteit van onderdelen van het menselijk lichaam worden beschreven. Tot de onderdelen van het menselijk organisme worden gerekend lichaamsdelen, orgaanstelsels, organen en onderdelen van organen. De positieve equivalent hiervan is Anatomische eigenschappen.
Met de beoogde subdoelen expliciteert de fysiotherapeut het stappenplan dat hij volgt om het eindresultaat/hoofddoel van het behandelplan te bereiken.
Met de beoogde subdoelen expliciteert de fysiotherapeut het stappenplan dat hij volgt om het eindresultaat/hoofddoel van het behandelplan te bereiken.
Beoordelingen van de zorgverlener of patiënt. Een voorbeeld is de Barthel Index (BI).
T
De test wordt na verloop van tijd nog een keer afgenomen bij dezelfde proefpersonen, zonder dat hier een beoordelaar bij betrokken is (bijv. bij vragenlijsten). De correlatie tussen de eerste en de tweede testscores geeft een indicatie van de reproduceerbaarheid van de test. De tijd tussen de twee tests hangt af van de snelheid waarmee de gemeten kenmerken van de patiënt veranderen, en van het herinneringsvermogen van de patiënt.
De gezinssamenstelling van de patiënt.
Er wordt vastgelegd dat het behandelplan is besproken met de patiënt en/of andere betrokkene(n), dan wel dat de patiënt zich akkoord heeft verklaard met het behandelplan. Daarbij is geen handtekening van de patiënt vereist. Als de patiënt daarom vraagt, is de fysiotherapeut, ingevolge de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO), verplicht schriftelijk vast te leggen voor welke verrichtingen de patiënt toestemming heeft gegeven.
Indien gewenst worden gegevens vastgelegd die betrekking hebben op veranderingen in de functioneringsproblemen van de patiënt tijdens de behandelepisode, zoals die zijn vastgesteld door de fysiotherapeut. Ook het niet veranderen van het functioneren kan relevante informatie zijn.
U
Het uniek identificatie nummer is het Burger Service Nummer (BSN).
Één van de filters die u in de patiëntenlijst kunt aanvinken. Het zijn patiënten waarvan alle behandelingen zijn afgesloten.
Het uniek identificatie nummer is het Burger Service Nummer (BSN).
Unieke identificatie (via een UZI-nummer) en authenticatie (via een UZI-pas) voor zorgverleners.
In dit register worden de adresgegevens en het unieke UZOVI-nummer geregistreerd en onderhouden. Sinds 1 januari 2006 bevat het register de gegevens van de zorgverzekeraars, gevolmachtigde assurantietussenpersonen, zorgkantoren, labelorganisaties en nevenvestigingen.
V
De mate waarin het meetinstrument meet wat het beoogt te meten. Validiteit kan bepaald worden op verschillende manieren; face-validiteit, inhoudvaliditeit, constructvaliditeit en criteriumvaliditeit. Twee maten om validiteit van een diagnostisch meetinstrument te berekenen zijn de sensitiviteit en specificiteit.
Hieronder wordt verstaan het vastleggen van het besprokene, c.q. het gebeurde. Het gaat om het systematisch vastleggen van gegevens en bevindingen met betrekking tot de fysiotherapeutische hulpverlening.
Hier wordt een aanduiding van de mate waarin en de snelheid waarmee de functioneringsproblemen kunnen veranderen vastgelegd en de mate waarin fysiotherapie dit veranderingsproces kan beïnvloeden, alsmede de kans op recidivering.
Onder Verwachting wordt vastgelegd wat er met het hoofddoel naar verwachting bereikt gaat worden: Volledig herstel, Reductie van klachten of Stabilisatie, handhaven of verminderen van progressie.
De verwachtingen van de patiënt over het proces en het resultaat van de fysiotherapeutische behandeling worden vastgelegd. Aanbevolen is deze verwachtingen met de patiënt te bespreken en vast te leggen: bij te hoge verwachtingen zullen de resultaten van de fysiotherapeutische zorg wellicht tegenvallen, bij te lage verwachtingen zal de motivatie van de patiënt mogelijk te wensen overlaten.
De afgiftedatum van de verwijzing door de verwijzer wordt hier vastgelegd.
Gegevens die de verwijzer van belang acht voor de discipline waarnaar hij verwijst. De diagnostische verwijsgegevens kunnen bestaan uit de medische diagnose en resultaten van medisch onderzoek, de gezondheidsproblemen op grond waarvan de arts de indicatie voor verwijzing heeft gesteld, een samenvatting van de ziekten/aandoeningen waaraan de patiënt lijdt of heeft geleden en/of psychosociale informatie.
Schriftelijke, dan wel via digitale wijze verzonden, gerichte verwijzing voorzien van een datum, medische diagnose en (digitale) ondertekening door een behandelend arts naar een fysiotherapeut/instelling om de patiënt fysiotherapeutisch te behandelen.
W
In de WGBO staan de rechten en plichten van patiënten en hulpverleners.
Hier wordt de manier waarop de patiënt omgaat met problemen aangaande eigen functioneren vastgelegd en wat de patiënt er tot nu toe zelf aan heeft gedaan.
Hier worden kenmerken van de woning, de straat of de buurt, het dorp of de stad enzovoort vastgelegd.
Z
Onafgebroken tijdspanne(n), waarin de fysiotherapeut de patiënt begeleidt, adviseert of behandelt.
Onafgebroken tijdspanne(n), waarin de fysiotherapeut de patiënt begeleidt, adviseert of behandelt.
Het is binnen Abakus mogelijk uw brieven middels secure e-mail van ZorgMail te verzenden. Hiervoor heeft u een licentie nodig van ZorgMail. Zie voor meer informatie www.zorgmail.nl.
De auteursrechten berusten bij Abakus B.V. te Ede (KvK nr. 09174040).